top of page

Bezwaarschrift ISVAG omgevingsvergunning - juli 2024

Bezwaarschrift inzake dossiernummer
OMV_2023170875

​Projectnummer: OMV_2023170875

Gegevens van de aanvrager:

OPDRAVER Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van

Antwerpse Gemeenten met als adres Boomsesteenweg 1000 te 2610 Wilrijk (Antwerpen)

Ligging van het project:

Boomsesteenweg 1000 te 2610 Wilrijk (Antwerpen)

Kadastrale gegevens:

Antwerpen afdeling 44 sectie D nrs. 110F, 110G, 125N, 125M en 125G

Inrichtingsnummer: 20171003-0022 (ISVAG)

Vergunningsplichten:

Stedenbouwkundige handelingen, Exploitatie van ingedeelde inrichtingen of activiteiten

Voorwerp van de aanvraag:

het bouwen van een technisch bijgebouw en aanhorigheden, uitbreiding van de rookgaszuivering met bijkomende DeNOx-installatie, uitbreiden met verbranding van niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen vergelijkbaar met huishoudelijk afval, shredderen van niet-recycleerbaar grofvuil en toevoegen van 5 percelen.

​

​​​

​

​

Ik wens bij deze opmerkingen en bezwaren te laten gelden met betrekking tot de omgevingsvergunningsvergunningsaanvraag van OV Intercommunale voor Slib- en Vuilverwijdering van Antwerpse Gemeenten, afgekort als ISVAG, voor het het bouwen van een technisch bijgebouw en aanhorigheden, uitbreiding van de rookgaszuivering met bijkomende DeNOx-installatie, uitbreiden met verbranding van niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen vergelijkbaar met huishoudelijk afval, shredderen van niet-recycleerbaar grofvuil en toevoegen van 5 percelen, en wel om onderstaande redenen.

​

Nu het openbaar onderzoek loopt tot en met 11 augustus, is dit bezwaarschrift tijdig ingediend.

​

​

Algemeen

Allereerst wekt deze nieuwe hervergunningsaanvraag zeer grote verbazing op, gelet op het actuele uitdoofscenario van de verbrandingsoven van ISVAG op de huidige locatie. De aanvraag maakt hier totaal abstractie van. De milieu- en omgevingsvergunningen van ISVAG werden wegens flagrante onwettigheid al drie keer vernietigd door de Raad voor Vergunningsbetwistingen. In het kader van de laatste vergunningsprocedure oordeelde de Gewestelijke Omgevingsvergunningscommissie dat een uitdoofscenario van 6 maanden aangewezen was. De minister verleende uiteindelijk toch een tijdelijke (proef)omgevingsvergunning voor 2 jaar, die afloopt op 4 november 2024. Bovendien werden tegen deze vergunning opnieuw annulatieberoepen ingediend door de omwonenden, Natuurpunt, BBL én door de gemeente Aartselaar. De kans is niet irreëel dat de vergunning opnieuw wordt vernietigd, in welk geval er geen enkele vergunning meer is voor de huidige exploitatie. In dit verband kan worden verwezen naar de hangende procedure voor de Raad voor Vergunningsbetwistingen en de daarin ontwikkelde argumentatie, die wij verder in dit bezwaarschrift hernemen.

Het is intussen duidelijk dat een herlocalisatie zich in elk geval opdringt en dat de verdere exploitatie op deze locatie niet aanvaardbaar is om tal van redenen (ligging, stikstofuitstoot, impact op biodiversiteit, emissies, afvalbeleid, energiebeleid, afbouw van verbranding van afvalstoffen en selectieve inzameling, PFAS, gezondheidseffecten, mobiliteit, water, impact op de omgeving, natuurgebied en woongebied, …).

De huidige exploitatie is in elk geval een aflopend verhaal wegens het aflopen van de vergunning en de mogelijke vernietiging van deze vergunning. Alleen al om die reden moet voorliggende hervergunningsaanvraag worden geweigerd.

​

​

Argument 1 - Afvalstoffen

 

De totale verwerkingscapaciteit blijft behouden op 159.000 ton/jaar. In de aanvraag wordt hier geen verantwoording voor gegeven, behalve dat de verwerkingscapaciteit “overeenkomstig het Lokaal Materialenplan” is. Overeenkomstig het Lokaal Materialenplan is een daling van de hoeveelheid restafval prioriteit. Er zou in Vlaanderen een afbouw moeten gebeuren van ongeveer 500.000 ton van de huidige verbrandingscapaciteit onder het uitvoeringsplan (tijdshorizon 2030). Verder tonen de cijfers aan dat ISVAG de voorbije drie jaren beduidend minder afval heeft verbrand dan waarvoor zij is vergund. Er moet daarnaast ook rekening worden gehouden met de prognoses om de capaciteit te kunnen verantwoorden. Ook dit is niet gebeurd. De prognoses voorzien dus in een significante daling van het aanbod afval. Gelet op al deze elementen is het in elk geval niet verantwoord om de verwerkingscapaciteit van 159.000 ton/jaar te blijven handhaven.

De ISVAG-verwerkingscapaciteit is zelfs geheel overbodig.

 

 

Argument 2 - Biodiversiteit

 

De aanvraag bevat andermaal geen deugdelijke passende beoordeling. In de passende beoordeling staat te lezen dat voor verschillende habitattypes de achtergrondwaarde rond 2030 onder de kritische depositiewaarde zal zijn gezakt. De aanvrager steunt zich hiervoor op beslist beleid. Indien de verwachte voordelen van die maatregelen niet vaststaan ten tijde van de beoordeling, mag dit niet/nooit worden betrokken in een passende beoordeling.

 

Ook de verscherpte natuurtoets is gebrekkig opgesteld. Uit Bijlage Bio1 van het project-MER volgt dat dat het project zorgt voor verzurende en vermestende deposities op het nabijgelegen VEN-gebied ‘Het Cleydael’. Uit de studie blijkt niet duidelijk wat de exacte bijdrage van het geplande project is aan de KDW’s van de in het VEN-gebied te vinden habitattypes. Dit is een duidelijke lacune. De aanvrager slaagt er niet in om elke kans op onvermijdbare en onherstelbare schade uit te sluiten.

 

Het zal er het Agentschap voor Natuur & Bos alleen maar toe kunnen brengen haar ongunstig advies d.d. 20/10/2022 m.b.t. de vorige hervergunningsaanvraag aan de GOVC te hernemen. Hierna hernemen wij het beschikkend gedeelte uit voornoemd ANB-advies:

 

Onherstelbare schade.

 

Uit geen enkele van de door de aanvrager aangeleverde stukken blijkt dat de schade die nu reeds aan het VEN kan worden toegebracht, herstelbaar zou zijn. Het volstaat niet om enkel te verwijzen naar de gelijklopende BWK kartering tussen 1999 en nu. De schade die kan worden toegebracht, kan zich uiten via de onderliggende fysico-chemische processen in de bodem, waardoor de algemene kwaliteit van het VEN achteruitgaat en de BWK-kartering toch dezelfde blijft.

 

Een verwijzing naar een verbetering in de toekomst door de implementatie van algemeen beleid of afname van de eigen emissies zonder dat er een inschatting wordt gemaakt van de periode waarbinnen deze afname zal plaatsvinden of hoe groot de daling zal zijn en wat het effect op de totale depositie zal zijn, is onvoldoende als onderbouwing van herstelbaarheid van de schade. Uit bovenstaande blijkt dat voor gebieden waar de KDW reeds ver overschreden is niet kan uitgesloten worden dat er schade aan de aanwezige vegetatie optreedt.

 

Bijgevolg stelt het Agentschap voor Natuur en Bos vast dat de vergunningsplichtige activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

 

Conclusie: Het Agentschap voor Natuur en Bos verleent een ongunstig advies. Het Agentschap voor Natuur en Bos stelt vast dat de vergunningsaanvraag in strijd is met een of meer bepalingen.

 

 

Argument 3 - Lucht

 

De jaargemiddelde impactscore voor NO2 en Nikkel wordt maximaal als een beperkt negatief effect beoordeeld (impactscore -1).

 

Voor Nikkel is het onduidelijk of de MKN in de referentiesituatie al voor 80% is ingenomen. In het ontwerp-MER wordt aangegeven dat voor NO2 de MKN in de referentiesituatie reeds voor 80% is ingenomen. Er moesten dus milderende maatregelen worden voorgesteld.

Dit is echter niet gebeurd.

 

Ik verzet me tevens tegen de toekenning van een nieuwe omgevingsvergunning omdat uit de door de VITO uitgevoerde PFAS-emissie- en immissieonderzoeken duidelijk is gebleken dat de ISVAG-rookgassen aangereikt zijn met de “Forever-Chemicals” PFAS. Deze PFAS werden bovendien teruggevonden in de neerslagkruiken die in de omliggende dichtbevolkte woonomgeving werden opgesteld. Zo werden in de neerslagkruik die t.h.v. Atlas Copco Airpower werd opgesteld (op de grens met de gemeente Aartselaar) PFAS teruggevonden met de duidelijke en bijgevolg onweerlegbare fingerprint van ISVAG, en dit in een hoeveelheid die de achtergrondwaarde met factor 3 overschrijdt.

 

Er bestaat intussen wel degelijk genoegzaam wetenschappelijke en politieke consensus over het feit dat PFAS omwille van de dramatische impact van deze “Forever-Chemicals” op de menselijke gezondheid (immuniteit, hormonaal, carcinogeen…), op het leefmilieu en op de voeding absoluut moeten worden gebannen. Alleen al om die reden kunnen en mogen de ISVAG-afvalverbrandingsactiviteiten in de huidige dichtbevolkte woonomgeving niet langer worden getolereerd.

 

 

Argument 4 - Klimaat

 

Uit het project-MER blijkt dat het project in vergelijking met de huidige situatie een bijkomende netto-emissie heeft van 18.505 ton CO2. De geplande emissies nemen daardoor toe met zo’n 1,6%. Het is duidelijk dat de Vlaamse installatie niet klimaatneutraal kan zijn in de toekomst. In het ontwerp project-MER staat zelfs te lezen dat de CO2-emissies toenemen in vergelijking met de bestaande situatie. Volgens de Vlaamse langetermijnvisie kan een capaciteit enkel worden hervergund op voorwaarde dat ze op termijn klimaatneutraal is. Ook wat dit betreft beantwoordt de aanvraag duidelijk niet aan de Vlaamse klimaatdoelstellingen.

 

De aanvrager kondigt een onderzoek aan naar de mogelijkheden om in situ CO2 te capteren. De beide Nederlands intendanten, die door ISVAG in juni 2023 werden gevraagd met alle betrokken stakeholders, o.m. de Aartselaarse MINAraad en de omwonenden in het beroep, gesprekken aan te knopen om te trachten rond de verwerking van het afval van het ISVAG-werkingsgebied tot een vergelijk te komen, hebben in het voorjaar 2024 zowel in de publieke vergadering van de Aartselaarse MINAraad als in de beide besloten gesprekken met de omwonenden in het beroep duidelijk gesteld dat uit hun onderzoeken is gebleken dat omwille van de beperkingen van het huidige exploitatieterrein het niet mogelijk is om CO2-captatievoorzieningen aan te leggen. Niet alleen maakt dit duidelijke standpunt een nieuwe studie overbodig. Tegelijk betekent dit ook dat, indien ISVAG ter plaatse blijft afval verbranden, de verwerkingskosten vanaf 2027 aanzienlijk zullen stijgen.

 

De OVAM liet in 2023 een studie uitvoeren naar de mogelijke impact van het onderbrengen van Vlaamse afvalverbrandingsinstallaties onder het Europese emissiehandelsysteem (EU-ETS).  Momenteel vallen de meeste installaties die afval verbranden in Europa niet onder het EU-ETS. De herziene ETS-richtlijn voorziet dat de Europese Commissie tegen einde juli 2026 een rapport voorlegt aan het Europees Parlement en de Europese Raad dat de haalbaarheid beoordeelt van het onderbrengen van verbrandingsinstallaties voor stedelijk afval onder EU-ETS vanaf 2028 (inclusief een beoordeling van de mogelijkheid voor een lidstaat voor een opt-out tot einde 2030).

 

Belangrijkste conclusies uit de studie:

 

Uittreksel: “Voor huishoudelijk afval schatten we het effect bij een EUA-prijs tussen 80 en 100 €/ton in op een vermindering van het afvalaanbod tussen 4 en 10 %, overeenkomend met een jaarlijkse directe CO2-emissiereductie van 24 tot 62 kton. Voor het bedrijfsafval verwachten bij een EUA-prijs tussen 80 en 100 €/ton een vermindering van het afvalaanbod van 13 tot 16 % op korte termijn (< 1 jaar), overeenkomend met een vermindering van 85 tot 107 kton CO2. Op middellange termijn (1-3 jaar) lijkt EU-ETS mogelijks wel te kunnen zorgen voor een significante daling van de directe fossiele CO2-emissies van afvalverbranding (170 tot 214 kton CO2, overeenkomend met een vermindering van 26 tot 32 % van het afvalaanbod) en zal het tevens een incentive betekenen voor afvalverbranders om te investeren in CCS/CCU (zodra de kost voor CCS/CCU lager wordt dan de prijs voor de emissierechten). Deze berekeningen zijn gebeurd op basis van de op dit moment beschikbare emissiegegevens. De Monitoring en Reporting Regulation legt specifieke vereisten vast inzake de monitoring, verificatie en rapportering van emissies onder het EU-ETS, die van toepassing zullen worden voor installaties voor het verbranden van stedelijk afval vanaf 1 januari 2024.

 

 

Argument 5 – Locatiealternatief

 

De aanvraag bevat eens te meer geen verplichte beschrijving van de redelijke alternatieven. Het locatiealternatief werd niet met de nodige zorgvuldigheid onderzocht. Het is duidelijk dat het alternatievenonderzoek wordt herleid tot het speculatief “trechteren” in functie van een beleidsmatig a priori vooropgesteld voorkeursalternatief, zijnde de huidige locatie.

 

De aanvrager doet beroep op studies die reeds voorafgaand aan het opstarten van de milieueffectenrapportage werden opgesteld. Deze gaan terug tot in 2010 (THV ECOBEL), dus ruim 13 jaar geleden. Wat de studie van DELOITTE van 2016 betreft, die gauw-gauw werd “geactualiseerd”, weliswaar zonder te komen tot fundamenteel andere inzichten en besluiten, moet bovendien opgemerkt worden dat het min of meer een herneming is van de studie van THV ECOBEL gaat, uitgevoerd in 2010. Er wordt geenszins een breder onderzoek gevoerd. De toenmalig bestudeerde locaties worden gewoon opnieuw herbekeken en vanuit dezelfde premisses. Er wordt zelfs erkend dat de destijds in overweging genomen locatiealternatieven intussen niet meer in beschouwing kunnen worden genomen omdat ze bijvoorbeeld reeds werden ingenomen door andere projecten. Ook wat de studie van TRANSPORT & MOBILITY LEUVEN betreft, werden louter de locaties van voorgaande studies opnieuw “geëvalueerd”. In die zin kan dan ook geen sprake zijn van een echte recente studie. Het is duidelijk dat de studies gedateerd zijn.

 

De studieopdracht “Request For Information” (RFI), die in 2021 in opdracht van de stad Antwerpen werd uitgevoerd, toont aan dat er ten opzichte van de referentielocatie ISVAG-Wilrijk wel degelijk veel betere locatiealternatieven bestaan.

 

 

Argument 6 - Uitbreiding warmtenetcapaciteit en -infrastructuur

 

Ik verzet me tegen de verandering van de bestaande inrichting door de bouw van aardgasgestookte back-up-ketels tot zelfs 20 MW i.f.v. bijkomende warmte-uitkoppeling. In de wetenschap dat vandaag vanuit de huidige installatie maar 3MW aan warmte kan worden uitgekoppeld (voldoende voor de warmtelevering aan slechts 3 afnemers op KMO-zone Terbeke) en dat die 3MW bij het wegvallen van de bron van de verbrandingsoven via warmtepompen evenzeer kan gehaald worden uit de aangrenzende RWZI-installatie van de n.v. Aquafin, zorgt de beoogde uitbreiding naar 10MW mogelijks 20MW voor een “lock-in-situatie”, in de zin dat op die manier de ISVAG-afvaloven noodzakelijk wordt als leverancier van warmte voor de voeding van de geplande bijkomende warmtenettakken. Inzonderheid wanneer deze investeringen gepaard gaan met de aanleg van de warmtecollector-Oost, waar ISVAG op aandringt via haar procedure bij de Raad van State tegen de weigeringsbeslissing van omgevingsminister Demir m.b.t. de aangevraagde projectsubsidie vanuit Vlaanderen voor deze collector i.k.v. de zogenaamde “Call groene warmte”.

De realisatie van deze eenzijdig door ISVAG gevoede backbone hypothekeert een tijdige verhuis naar een nieuwe en meer geschikte locatie. Immers: dergelijke backbone laat zich slechts op een periode van 30-40 jaar afschrijven. Gezien op het traject van de beoogde backbone geen andere bronnen met vergelijkbaar vermogen te vinden zijn en gezien de door de gemeenteraad goedgekeurde “Roadmap Zuid” niet langer voorziet in de realisatie van de zogenaamde backbone E die het stadsbreed warmtentet connecteert met dat rond ISVAG (wegens zeer lage lineaire warmtedensiteit die zorgt voor onverantwoord hoge kosten), wordt op deze manier een ongezonde blijvende afhankelijkheid (“lock-in”) gecreëerd van afvalverbranding op de huidige site.

 

 

Argument 7 – Verbranden van ander dan huishoudelijk afval van de aangesloten vennoten

 

Ik verzet me tegen de verandering van de bestaande inrichting door uitbreiding met de verbranding van niet-gevaarlijke bedrijfsafvalstoffen die vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen:
- Ovenlijn 1 (capaciteit van 9 ton/uur)
- Ovenlijn 2 (capaciteit van 9 ton/uur) (rubriek 2.3.4.1.f).

De beoogde uitbreiding strijdt immers ten volle met de statutaire doelstelling van de opdrachthoudende vereniging ISVAG, zoals vermeld onder artikel 3 van de gecoördineerde statuten (Raad van Bestuur 7 juli 2022 Buitengewone Algemene Vergadering 20 oktober 2022):

 

Uittreksel:

“Artikel 3. ISVAG heeft tot doel: de studie, de oprichting en de exploitatie van installaties voor de verwerking van afval en de energierecuperatie uit de verwerking ervan.

Deze afvalverwerking en –verwijdering behelzen niet de verwerking en/of verwijdering van afvalstoffen, afkomstig van een nijverheids-, handels-, ambachtelijke, landbouw- of wetenschappelijke onderneming of instelling en die bij verbranding, verwerking en/of verwijdering door de intercommunale een gevaar betekenen voor de levende wezens of in de natuur en die als giftige stoffen in de toekomst door een wettelijke regeling ad hoc als zodanig erkend worden.

ISVAG mag alle verrichtingen stellen die rechtstreeks met het doel van ISVAG verband houden, met inbegrip van de verwerking van gemengd stedelijk afval van niet-vennoten voor zover er restcapaciteit bestaat. ISVAG kan, middels een besluit van de Algemene Vergadering, aan een andere opdrachthoudende vereniging de rechten overdragen waarover zij statutair beschikt, evenwel voor een termijn die niet langer kan duren dan de statutaire overeenkomst op grond waarvan deze rechten haar zijn toegekend en voor zover de overdracht onontbeerlijk is voor de goede uitvoering van een afvalstoffenbeleid in het Vlaams Gewest.

​

Omwille van de vaststelling dat de aanvrager duidelijk strijdig handelt met de gecoördineerde statuten, waardoor het Decreet Lokaal Bestuur wordt miskend, behoud ik me ook het recht voor om tegen ISVAG klacht in dienen bij de bevoegde Vlaamse toezichthouder (Agentschap Binnenlands bestuur).

 

 

Argument 8 – Shredderen van grofvuil

 

Ik verzet me tegen de verandering van de bestaande inrichting door uitbreiding met het bewerken van niet-recycleerbaar brandbaar grofvuil d.m.v. het shredderen ervan met een capaciteit van max 200 ton/dag (rubriek 2.3.1.a) en 2.4.3.a)3°).

De beoogde uitbreiding resulteert in een onvermijdbare negatieve milieu-impact, nl. een aanzienlijke geluidsproductie, die onaanvaardbaar is omwille van de nabijheid van diverse woningen in de Molenveldstraat en in de Cleydaellaan te Aartselaar.

 

 

Argument 9 - Gezondheid

 

Ik verzet me om de volgende, voor de hand liggende doch tegelijk bijzonder ontluisterende en onrustwekkende gezondheidsargumenten tegen welkdanige nieuwe vergunning voor afvalverbranding in de grootschalige afvaloven op de huidige locatie te Wilrijk, op de grens met de gemeente Aartselaar.

 

Ik verwijs onder andere naar de studie: “Enkele kritische bedenkingen bij het advies van het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid m.b.t. de hervergunning van Isvag.” (december 2010, Prof. Dr. N. van Larebeke, Studiecentrum Carcinogenese en Primaire Preventie van Kanker, woordvoerder Steunpunt Milieu & Gezondheid, lid van de Strategische Adviesraad Welzijn, Volksgezondheid en Gezin), waaruit volgens pertinente citaten worden gehaald:

 

De Vlaamse biomonitoring heeft aangetoond dat de omwonenden van verbrandingsovens een hogere inwendige blootstelling aan sommige vervuilende stoffen hebben dan de inwoners van de meeste andere onderzochte gebieden in Vlaanderen. Dit is ook het geval voor de omwonenden van de ISVAG oven. Bovendien blijken mannelijke adolescenten, wonend in de omgeving van afvalverbrandingsovens, een snellere seksuele maturatie te vertonen, wat consistent is met de bij hen vastgestelde hogere concentraties aan geslachtshormonen. Volwassen omwonenden van afvalverbrandingsovens bleken meer schade aan het genetisch materiaal te vertonen, een verhoogde concentratie van een kankermerker in het bloed en een verhoogd tot expressie komen in bloedcellen van zes met kanker verband houdende genen. Dat in de directe omgeving van de ISVAG-oven niet meer gevallen van kanker geregistreerd werden dan verwacht op basis van de cijfers voor het geheel van Vlaanderen, impliceert niet dat de ISVAG-oven geen gevallen van kanker zou veroorzaakt hebben, maar enkel dat de impact van de verbrandingsoven niet groter was dan de impact van de vele andere factoren die op meer uitgesproken wijze op andere locaties in Vlaanderen aanwezig waren.

 

Het is uiteraard onmogelijk om uit te maken of de verhoogde inwendige blootstellingen en de waargenomen effecten m.b.t. geslachtshormonen, seksuele rijping, DNA schade, de kankermerker CEA en de expressie van met kanker verband houdende genen inderdaad aan de afvalverbrandingsoven zelf of aan andere bronnen van vervuiling te wijten zijn. Daarentegen kan wel gesteld worden dat de gebieden waar de Vlaamse afvalverbrandingsovens gelokaliseerd zijn een meer intense vervuiling vertonen, leidend tot een verhoogde inwendige blootstelling van de bewoners en tot diverse biologische -en gezondheidseffecten. Dit geldt volgens de Vlaamse biomonitoring ook voor de streek van Wilrijk-Aartselaar. Het lijkt dan ook meer dan redelijk te stellen dat het aanbeveling verdient om een afvalverbrandingsoven (die, zoals emissiemetingen uitwijzen, alleszins een aanzienlijke uitstoot met zich brengt) op een locatie in te planten met een veel lagere bevolkingsdichtheid. Wat tezelfdertijd ook pleit tegen een implantatie op de huidige locatie van ISVAG, is dat het hier gaat om een zone met een erg hoge bevolkingsdichtheid, waar tezelfdertijd nog tal van andere belangrijke vervuilingsbronnen (industrie en verkeer) gelokaliseerd zijn.

Dat een kankerverwekkend effect niet noodzakelijk epidemiologisch kan waargenomen worden, is te wijten aan de zeer beperkte gevoeligheid van epidemiologische studies m.b.t. de identificatie van een agens als zijnde kankerverwekkend bij de mens. Dit omdat kanker een multicausale ziekte is, er zeer veel kankerverwekkende of kankerbevorderende factoren zijn, epidemiologische studies meestal niet in staat zijn een significant verband aan te tonen wanneer het relatief risico lager is dan 1.5 à 2, er zeer veel negatieve confounding optreedt, en de blootstelling aan een agens dikwijs moeilijk te kwantificeren is. Een gebrekkige kwantificatie lijdt onvermijdelijk tot een zwakker waargenomen dosiseffect antwoord. Er dient dus meer belang gehecht aan een epidemiologische studie die een associatie tussen een risicofactor en de incidentie van kanker aantoont dan aan een negatieve studie, omwille van de beperkte gevoeligheid en beperkte statistische power van epidemiologische studies. Het heeft m.a.w. geen zin te verwachten dat alle epidemiologische studies positief zullen uitvallen, ook al is het bestudeerde agens inderdaad kankerverwekkend voor de mens.

Bovendien is kanker, een van de meest fundamentele ziekten van meercellige organismen, gekenmerkt door een verstoring van het samenleven van cellen in weefselverband en berust in essentie op de opstapeling van mutaties in meerdere genen in dezelfde cel. Dit kon aangetoond worden door experimenteel werk in vitro waarbij onder meer gebruik gemaakt werd van transfectie van oncogenen (McCormick & Maher, 1994) en is in overeenstemming met de epidemiologische gegevens betreffende kanker (Alberts et al., 1994). De waarschijnlijkheid dat kanker ontstaat wordt bij benadering gegeven door het product van de waarschijnlijkheid van iedere kritische gebeurtenis apart (Armitage, 1985). Wellicht is de kankerincidentie die we vandaag kennen dan ook het gevolg van slechts een minieme stijging in de totale mutatiefrequentie. Een kanker die zou ontstaan als gevolg van de accumulatie van drie welbepaalde onafhankelijke mutaties (elk in een gen dat slechts in één exemplaar voorkomt in het genoom), zou 1000 maal frequenter voorkomen als de mutatiefrequentie met een factor 10 zou toenemen. Een grote toename in deze mutatiefrequentie is dan ook onverenigbaar met het leven van een complex organisme. Met een 10-maal hogere mutatiefrequentie zou de evolutie wellicht niet verder geleid hebben dan tot organismen van de complexiteit van een bananenvlieg (Alberts et al., 1994). Ieder agens dat de stabiliteit van genetisch materiaal vermindert zal, als het daadwerkelijk in vivo bij de mens actief is, het risico op kanker bij de mens doen toenemen.

Ten slotte moet aangemerkt worden dat het feit dat betreffende oven de geldende normen respecteert, geen garantie is dat geen nadelige gezondheidseffecten zouden veroorzaakt worden. Inderdaad, de meeste geldende normen zijn zonder de minste twijfel ontoereikend om gezondheidsschade te voorkomen. Deze normen zijn gebaseerd op enerzijds klassieke toxicologische tests, en anderzijds op epidemiologische waarnemingen. Er bestaat op heden een overweldigende hoeveelheid gegevens die erop wijst dat zeer lage dosissen aanzienlijke gezondheidseffecten kunnen hebben. Deze gegevens zijn voor een deel samengevat in een rapport van het Steunpunt Milieu en Gezondheid, "Blootstellingen aan lage dosissen genotoxische (DNA beschadigende) agentia, zoals die in het leefmilieu voorkomen: belang als oorzaak van kanker" en in punt 4 van het rapport aan de Hoge gezondheidsraad "Endocrine disruptors probably contribute to subfertility” (N. van Larebeke, 2010). Beide rapporten zijn in bijlage toegevoegd. Met betrekking tot de effecten van lage dosissen aan hormoonverstorende stoffen hebben de "American Chemical Society" in haar "Public Policy Statement 2009-2012"en de" Endocrine Society" eind 2009 trouwens belangwekkende oproepen gepubliceerd waarin gesteld wordt dat de inzichten van de klassieke toxicologie ontoereikend zijn en strekkend tot het ernstig nemen van de lage dosis problematiek.”

 

 

In het kader van de referentietaak voor de Vlaamse overheid werd door het Vlaams Agentschap Zorg en Gezondheid, afdeling Toezicht Volksgezondheid, een adviesvraag geformuleerd naar een literatuurstudie over binnen- en buitenlandse studies in verband met gezondheidseffecten nabij huisvuilverbrandingsinstallaties.

 

Uit deze literatuurstudie van de VITO blijkt dat studies naar gezondheidseffecten rond huisvuilverbrandingsovens een grote variatie vertonen in de beschouwde polluenten, de gebruikte methode om de blootstelling in te schatten, de blootstellingroutes die in rekening worden gebracht, de confounders waarvoor gecorrigeerd wordt en de gezondheidskundige eindpunten die bestudeerd werden. Ook de huisvuilverbrandingsovens zelf zijn erg verschillend in de aard en de omvang van de emissies, de verbrandingsomstandigheden en emissiereductiesystemen, de ligging van de verbrandingsovens en de aanwezigheid van andere bronnen. Dit maakt vergelijking van de resultaten moeilijk.

​

De door de VITO besproken studies tonen een significant verhoogd voorkomen van maag-, colon-, lever-, long- en keelkanker, leukemie, soft tissue sarcoma en non-Hodgkin lymphoma bij omwonenden van huisvuilverbrandingsinstallaties met dioxine-emissies hoger dan 0,1 ng TEQ/Nm³. Ook werd rond deze verbrandingsovens een significant verhoogd risico op congenitale afwijkingen en kindersterfte waargenomen. Bij verbrandingsinstallaties met dioxine-emissie lager dan 0,1 ng TEQ/Nm³ zijn de berekende kankerrisico’s sterk gereduceerd en onder de grenswaarde van 1 per miljoen. Er wordt dan ook eerder geen of een zwakker risico op congenitale afwijkingen gerapporteerd. Uit Vlaamse humane biomonitoringstudies blijkt dat rond deze moderne huisvuilverbrandingsinstallaties wel verhoogde waarden worden terug gevonden voor merkers voor DNA-schade (komeettest, micronucleï en 8-hydroxy-deoxyguanosine) en merkers voor genmutaties. Deze effectbiomerkers geven gezondheidseffecten weer in een vroeg stadium van de (mogelijke) ziekteontwikkeling, maar zijn niet polluent- en bronspecifiek en zijn een maat voor de milieudruk in deze regio’s.

​

Deze alomvattende overzichtsstudie van de VITO kan ons enkel doen besluiten dat de gezondheidsschade bij de omwonenden rond de ISVAG-oven onweerlegbaar is en dus niet kan worden ontkend. En dat dit een gevolg moet zijn van de historische blootstelling aan de met diverse polluenten, inzonderheid dioxines, beladen ISVAG-rookgassen. Immers, wat de historische dioxine-emissies van de ISVAG-afvaloven betreft, oordeelde Ir. F. De Geyter, toenmalig “MER-deskundige lucht” in het rapport “Eindevaluatie Commissie Verbranding en Rookgassen i.v.m. de heropstart van ISVAG” - 04.01.1999, pag 6, dat ISVAG in de periode 1980-89 model stond voor een hoge dioxine-uitstoot (tussen 10 à 40 ng TEQ/Nm³ = 100 tot 400 maal de huidige norm van 0,1 ng TEQ/Nm³).  Bovendien staat het ook vast dat het genetisch materiaal van de omwonenden is aangetast, wat betekent dat niet alleen de gezondheid van de huidige generatie omwonenden is aangetast, maar ook deze van hun nakomelingen. Dit onderstreept de terechte bezorgdheid van de omwonenden en de gegrondheid van hun en onze bezwaren tegen de verdere exploitatie van de ISVAG-oven op de huidige locatie.

​

Om al deze redenen wordt aan het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Aartselaar gevraagd rekening te willen houden met bovenstaande opmerkingen en bezwaren bij de verdere beoordeling van de voorliggende aanvraag en de bezwaarindiener kennis te willen geven van het tussengekomen besluit.

​

​

​

registratie
bottom of page